In het Paleozoïcum (letterlijk ‘oud leven’), tussen ongeveer 538,8 en 251,9 miljoen jaar geleden, zag de wereld er anders uit dan nu en evolueerde ook het meercellig leven volop.
Trilobieten verschenen en verdwenen, vissen ontstonden evenals bijvoorbeeld koppotigen, amfibieën en reptielen. De meeste moderne stammen uit het dierenrijk ontstonden in het Cambrium aan het begin van het Paleozoïcum. Een aantal daarvan bestaat nog steeds, maar er verdwenen ook stammen.
In het begin van het Paleozoïcum was het leven gebonden aan de zeeën en oceanen, later gingen dieren ook het land op en evolueerden daar verder. Zo ontstonden vanuit de vissen de amfibieën en vanuit de amfibieën de reptielen. Ook het luchtruim werd veroverd, door de insecten. Vele niches werden bezet, zowel in het water als op het land als ook in de lucht. Een wapenwedloop ontstond tussen roofdier en prooidier, een belangrijke factor waardoor voortdurende aanpassing nodig was.
Ook planten ontstonden op het land en vormden een belangrijke voedselbron en beschutting voor dieren en in het Carboon waren er bijv. steenkoolwouden.
De lezing gaat vooral in op de evolutie van de fauna in het Paleozoïcum, maar behandelt ook ontwikkelingen in de flora. Paul neemt literatuur en fossielen mee met betrekking tot het onderwerp van deze lezing.
Paul Hille verzamelt sinds 1975 fossielen. Hij is amateur paleontoloog en houdt lezingen over verschillende paleontologische onderwerpen. Ook heeft hij daarover gepubliceerd en meegewerkt aan nationale en internationale museumtentoonstellingen. Hij is werkzaam in een financiële functie.