Voor geologen is Groot-Brittannië een waar paradijs, omdat er vele aardlagen van verschillende ouderdom aan de oppervlakte komen. De oudste aardlagen treffen we vooral aan in Zuidwest- en Noord-Engeland, Wales en Schotland.
De gesteenten waaruit de fossielen afkomstig zijn stammen uit de geologische periode van het Siluur en zijn dus 416 tot 443,7 miljoen jaar oud. In deze periode speelde bijna al het leven zich nog onder water af. Er waren bijna geen landdieren en het landoppervlak was nog voor het grootste deel onbegroeid. In het water had het leven zich al wel flink ontwikkeld. Het gebied dat nu de Midland Valley in Zuid-Schotland is, was tijdens een deel van het Siluur een ondiepe zee. In deze zee en de waterige gebieden eromheen leefden de dieren die nu als fossiel worden teruggevonden. Veel van die fossielen zijn uniek en kom je nergens anders ter wereld tegen.
Het Museon heeft verschillende fossielen in de collectie die zijn verzameld door Wim van der Brugghen in de Midland Valley. Met toestemming van verschillende instanties en landeigenaren zocht hij fossielen in beschermde plaatsen. De fossielen uit dit gebied zijn vaak van heel goede kwaliteit. Soms zo goed, dat niet alleen harde maar ook weke delen, zoals spierweefsel, bewaard zijn gebleven. Dit laatste is erg zeldzaam.
Bekijk alle fossielen uit het Siluur van Schotland
Midland Valley
De plekken in het Midland Valley waar veel fossielen uit het Siluur worden gevonden zijn Lesmahagow en Hagshaw Hills. Fossielen worden hier niet overal gevonden: sommige gesteentelagen bevatten veel en andere weinig fossielen. Dat hangt er ook van af wanneer de gesteenten zijn ontstaan.
Geleedpotigen
Van alle bekende diersoorten wordt driekwart tot de geleedpotigen gerekend. Geleedpotigen zijn dieren met ‘gelede poten’ ofwel poten die uit verschillende stukken bestaan. Je kent er vast wel een paar: denk maar aan krabben, kreeften, garnalen, pissebedden, duizendpoten, spinnen, insecten, en de uitgestorven trilobieten. Een ander voorbeeld van een geleedpotige is de zeeschorpioen, die wetenschappers ook wel Eurypteride noemen. Van deze fossiele schorpioen hebben we in onze collectie fossielen uit het Siluur van de Midland Valley een paar exemplaren.
Planten
In het Siluur speelde een groot deel van het leven zich onder water af. De meeste bekende planten uit deze tijd zijn daarom wieren; de ontwikkeling van landplanten kwam nog maar net op gang. Deze fossielen in onze collectie zijn waarschijnlijk algen.
Bizarre fossielen
Soms is het lastig om te bepalen van welk dier een fossiel nu precies is. Dat kan komen doordat de fossielen niet compleet zijn, of omdat ze er bizar uitzien en niet te vergelijken met een ander fossiel of een bestaand dier. Dit type fossielen noemen wetenschappers ook wel problematica. Soms hadden deze dieren eigenschappen waardoor ze uiteindelijk moeilijk konden overleven. Het zijn dan ook eigenlijk evolutionaire experimenten.
Unieke fossielen
Onderzoekers kunnen fossielen gebruiken om vast te stellen hoe oud een stuk gesteente is. Sommige fossielen komen in bepaalde periodes namelijk vaak voor. De fossielen die hiervoor geschikt zijn heten ook wel gidsfossielen. Voorbeelden hiervan zijn trilobieten en ammonieten. De fossielen uit het Siluur van de Midland Valley zijn echter zo uniek dat ze nergens anders ter wereld gevonden worden, en dus niet vergeleken kunnen worden. Tegenwoordig kunnen preciezere schattingen worden gemaakt van de ouderdom van gesteenten door het meten van de radioactieve koolstof in het fossiel.
Kaakloze vissen
De Silurische vissen in de collectie van het Museon horen allemaal tot de klasse van kaakloze vissen. Deze worden ook wel Agnatha genoemd. Maar hoe konden deze vissen eten als ze geen tanden hadden? Waarschijnlijk door het filteren van voedseldeeltjes door de kieuwen. Uiteindelijk stierven deze kaakloze vissen bijna helemaal uit, omdat vissen mét kaken toch beter aan voedsel konden komen.
Wat is dit voor vis?
Het raadsel van het fossiele visje
Van dit soort fossielen wemelt het in de afzetting in de Achanarras-groeve in Caithness, Schotland. Ze worden nergens anders gevonden. Hun lengte varieert van een halve tot zes centimeter. Meer dan een eeuw lang hebben onderzoekers zich het hoofd gebroken over de vraag: wat voor vis is dit? Is het een prik, een rog, een minihaai of een megakikkervis?
In dezelfde groeve is de meest voorkomende grotere vis een longvis: Dipterus valenciennesi (collectie). Sommige wetenschappers denken dat het kleine visje een larf is van deze soort. Maar zeker is het niet. Het kleine diertje is door een van hen Palaeospondylus gunni gedoopt. Misschien een foute naam, maar niet iedereen is het daarmee eens.