Wij noemen hen Eskimo, zelf noemen ze zich Inuit. Waarom?
De mensen die sinds duizenden jaren van de Beringstraat tot Oost-Groenland wonen, noemen zichzelf Inuit.
Dit woord betekent (echte) mensen. Door een misverstand zijn ze over de hele wereld bekend als Eskimo's.
Deze naam kregen ze van hun Indiaanse buren, met wie ze het niet zo goed konden vinden.
In de Indiaanse taal betekent het 'rauw-vlees-eters'.
Aangezien het eten van rauw vlees voor de Indianen taboe was, konden ze op deze manier hun afkeuring uiten.
Eigenlijk is Eskimo dus een scheldwoord.
Aankomst op Groenland
Ongeveer 4000 jaar geleden vond de eerste bewoning van Groenland plaats, vanuit Canada. Pas vanaf 1000 jaar geleden is er sprake van een definitieve vestiging op Groenland. In tegenstelling tot Canada woonden de Inuit op Groenland niet in iglo's, maar in stenen winterhuizen, die half in de grond waren gebouwd.
In de zomer verlieten de Groenlanders deze huizen. Zij trokken naar de zalmgebieden, waar zij kampeerden in zomertenten (collectie), gemaakt van drijfhout en zeehondenhuiden. Al bijna een eeuw is er import van hout en wonen de Groenlanders in moderne houten huizen. Ook zij hebben houtgestookte kachels, tv's, een keuken en slaapkamers.
Wonen op Groenland
Traditionele huizen
Vroeger woonden er soms wel acht gezinnen in één huis. De ingang van zo'n huis was een smalle tunnel. Als het slecht weer was, zaten de honden in deze tunnel. De kinderen speelden er.
Binnen was er voor elk gezin een soort verhoging, die als bed dienst deed. Elk gezin had ook een traanlamp (collectie) met wat ruimte eromheen. Als ze thuis waren, verbleef een gezin het grootste deel van de tijd op het bed. Daar sliepen ze en daar aten ze. De vrouwen naaiden er en verstelden er huiden en kleren (collectie). Alleen het flenzen van dieren (collectie) gebeurde niet op het bed, maar buiten of op de grond.
Er hing niets aan de muur en ook elders in zo'n huis kon je een versiering vinden. De ramen waren niet gemaakt van glas, maar van de darmen van zeehonden.
Nadat de Europeanen Groenland hadden ontdekt en het eiland een deel van Denemarken werd, veranderden de huizen op Groenland. Deense bouwvakkers bouwden er houten, Scandinavische huizen, die donkerbruin, rood, blauw of geel werden geschilderd. Eerst leefden alleen de Deense inwoners van Groenland in zulke huizen, maar langzamerhand veranderden ook de huizen van de Inuit. Ze kregen ramen van glas en ze werden ingericht met een tafel en stoelen. Aan de muren kwamen versieringen te hangen. De olielamp kwam in plaats van de traanlamp in.
Zomertent
Alleen in de winter woonden de Inuit in huizen. In de zomer woonden ze in tenten, gemaakt van huiden. In de zomerkampen beslisten de mensen naar welke huizen ze in de winter zouden trekken. Ze gingen niet altijd naar hetzelfde huis terug, zeker niet als ze in de vorige winter in de omgeving van het huis te weinig dieren hadden gevangen.
Moderne huizen
Tegenwoordig wonen de mensen in huizen, die door Deense arbeiders zijn gebouwd. Deze huizen zijn geïsoleerd en bieden goede bescherming tegen de kou. Binnen zie je moderne, Europese spullen: een kachel, moderne verlichting, plastic of metalen huisraad, modern serviesgoed, een geluidsinstallatie enz.
Ook tegenwoordig is in de zomer de tent nog steeds belangrijk. Alleen zijn die tenten nu niet meer van dierenhuiden gemaakt, maar van katoen. Deze moderne, katoenen tenten zijn veel slechter dan de "ouderwetse" tenten van zeehondenhuid. Ze isoleren minder goed, zijn minder waterdicht en kunnen bovendien niet goed tegen storm. Hierdoor kunnen de Inuit hun tenten een veel kleiner deel van het jaar gebruiken.
Werken op Groenland
Op Groenland is het te koud voor landbouw. Daarom moesten de Inuit leven van jacht en visserij. Met harpoen en kajak vingen ze zeehonden (collectie), narwals (collectie) en soms een walvis. Verder at men zalm, heilbot, angmassat (een soort sardines), mosselen, zeewier, vogels en bessen. Een deel van de vangst werd gedroogd voor de wintervoorraad. Tegenwoordig kopen de Inuit hun voedsel bij de supermarkten. En wie nog gaat jagen, doet dat met een jachtgeweer en een moderne boot met buitenboordmotor.
Onmisbaar bij de traditionele jacht was de kajak (collectie). Het is een boot gemaakt van een eenvoudig geraamte van stukjes drijfhout, omspannen met zeehondenbont. De kajak wordt wel beschouwd als de beste kano ter wereld (licht, wendbaar, eenvoudig te repareren enz.) Je kunt er zelfs mee omslaan en weer droog boven komen ('eskimoteren' genoemd).
Verdrongen door de polyesterboot is de kajak nu een bijzonder voorwerp uit het verleden. Hij wordt alleen nog maar bij sportwedstrijden en kajaktoerisme gebruikt. Steeds minder Groenlanders jagen en vissen nog. De meesten hebben moderne beroepen. Met televisie, computer, internet, helikopter en vliegtuig staat de hele wereld voor hen open.
Zeehondenjacht
In de zomer was de kajak het belangrijkste vervoermiddel voor de jager. Het was uitgerust met harpoen (collectie), vangblaas (collectie), wondstoppen (collectie), messen en af en toe een geweer (collectie).
Als een jager een zeehond ontdekt, pakt hij de harpoen. Met behulp van het werphout (collectie), gooit hij de harpoen naar de zeehond. De harpoen bestaat uit twee delen. Als hij het dier raakt, klapt de harpoenpunt om. De harpoen zelf blijft drijven, maar de punt blijft achter in de zeehond. Omdat de punt met een lang touw aan de vangblaas is vastgemaakt, kan de zeehond niet ontsnappen. De jager wacht tot hij boven komt en maakt hem af.
In de winter en in het voorjaar is voor de zeehondenjager de slee (collectie) het belangrijkst vervoermiddel. Een jager spant zijn honden voor de slee en gaat op pad.
Alle water is bevroren, maar een zeehond zorgt ervoor dat er steeds een gat is in het ijs, waardoor hij uit het water kan komen. Vaak ligt hij bij dat gat op het ijs.
Als een jager de zeehond bij dat "ademgat" ziet, dan gaat hij er heel voorzichtig op af. De zeehond mag hem niet zien en niet ruiken. Om ervoor te zorgen dat het dier hem niet ziet, gebruikt de jager een schietslee (collectie). Dat is een soort heel kleine slee met daarop een witte doek gespannen. De jager ligt op het ijs achter zijn schietslee en kruipt langzaam naar de zeehond toe. Als hij dichtbij genoeg is, schiet hij.
IJsberenjacht
Voor de Inuit was de ijsberenjacht het allerspannendst. Alleen de beste en moedigste jagers deden er aan mee.
De ijsberenjacht vond plaats in het voorjaar. De zee is dan nog helemaal bevroren en de de ijsberen (collectie) trekken van het vasteland tot ver op het ijs.
De jagers spanden de honden voor hun sleeën en gingen op zoek naar sporen van ijsberen.
Als ze een ijsbeer zagen, sneden ze de lijnen van hun beste sledehonden door. De honden holden achter de ijsbeer aan en dreven hem in het nauw. De jagers pakten hun geweer en schoten. De kans dat de beer meteen dood was, was heel klein. Het dier probeerde te ontsnappen via een wak in het ijs. De jagers pakten hun harpoen (collectie), gingen naar de beer toe en staken het wapen in zijn zij. Met een schot van zijn geweer (collectie) maakten ze het dier vervolgens af.
Oud en nieuw
Aan het eind van de negentiende eeuw kwam voor de Oost-Groenlanders het definitieve contact met de blanken en hun moderne wereld. Binnen enkele decennia werd hun jagerscultuur ingrijpend omgevormd naar een modern westerse leefwijze. De harpoen werd een jachtgeweer, bontkleding werd kleding van neopreen, sjamanisme werd christendom, de gelukbrengende amulet werd moderne gezondheidszorg. Zo werd ook Oost-Groenland een beetje Denemarken en een beetje als de rest van de wereld.
Niko Tinbergen (1907-1988), bioloog en Nobelprijswinnaar, en Gerti Nooter (1930-1998), sociaal-geograaf en museumconservator, hebben respectievelijk in de jaren dertig en in de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw voor het Museon een belangrijke verzameling van de Oost-Groenlandse cultuur aangelegd. In hun collecties zien we dan ook hoe deze moderne invloeden vorm kregen.