Vóór Darwin was er geen wetenschappelijke verklaring voor de grote variatie aan soorten in het planten- en dierenrijk. Ook was er geen wetenschappelijke verklaring voor de aanpassing van dieren aan hun omgeving of voor het ontstaan van ingewikkelde organen (bijvoorbeeld het oog). De scheppingsleer gold toen, tot de negentiende eeuw, als de enige verklaring. God heeft planten, dieren en mensen geschapen. Soorten veranderen niet en er verdwijnen geen soorten noch komen er nieuwe soorten bij.