Organismen die sterven, zakken langzaam naar de bodem van de zee. Daar komen ze lang niet altijd aan omdat ze onderweg vaak worden opgegeten. Wat wel de bodem bereikt wordt meestal alsnog opgegeten.
Op de bodem vind je organismen zoals de heremietkreeft (collectie), die in een van een dode slak geleend slakkenhuis leeft en soms als bescherming een anemoon achterop heeft. Zo’n anemoon (collectie) kan dan weer profiteren van de voedselresten die de heremietkreeft overlaat. Er zijn wormen die gewoon de hele bodem opeten en het meeste onverteerd weer uitscheiden. De roofdieren die je er aantreft zijn vaak traag in vergelijking met die op het land. Een typisch roofdier is hier bijvoorbeeld de zeester (collectie).
Aan het einde van de voedselketen
Aan het eind van de voedselketen in zee staan warmbloedige dieren als vogels, zoogdieren en de mens. Deze organismen hebben voor hun lichaamswarmte veel energie en dus veel voedsel nodig. De Jan-van-genten (collectie), bijvoorbeeld, jagen als echte ‘stootduikers’ onder water naar vis, terwijl zeekoeten (collectie) op jacht onder water als het ware ‘vliegen’. De zeehond (collectie) gaat aan de ondiepe randen van de zee op zoek naar vis, terwijl dolfijnen (collectie) verder de zee op gaan naar vis en inktvis (collectie), en daar in de regel ook niet diep voor duiken. Van alle warmbloedige soorten vangt de mens de meeste vis; zo’n 80 miljoen ton wordt er jaarlijks gevangen. Doordat veel hiervan meteen na de vangst dood of levend weer wordt teruggegooid, profiteren ook veel zeevogels mee van de visvangst.